Abstract Architecture #65
Lees het editoriaal
Realiteit bestaat niet zonder carcan. De architectuur die met het arbitraire van de realiteit moet werken, doet dat binnen een opgelegd keurslijf. Architectuur als cultureel product en symbolische vorm is een voortvloeisel van het sociale leven. Door zich te beroepen op een wereldbeeld onthult de architectuur ook iets van die wereld en ieder architecturaal oeuvre veronderstelt dat er een band is tussen aard en conventie. Wat houdt deze zoektocht naar beheersing in, die een eigen rijkdom geeft aan precies dat keurslijf? Is dat nieuwe keurslijf het teken dat ‘creativiteit’ weer aan belang wint? Zit er een dwingende dynamiek in de vorm?
Een keurslijf is in de eerste plaats ‘scheppend’: het is de vrucht van een eerdere keuze die voortvloeit uit het werk, zowel omdat het het – geheel of gedeeltelijk – bepaalt, als omdat het het proces zichtbaar maakt. Het architecturale oeuvre heeft niet alleen een uitwerking op onze geest, maar in de eerste plaats op ons lichaam en het raakt de manier waarop wij de ruimte beleven. Architectuur laat ons toe ons de beperkingen van een objectieve situatie weer eigen te maken door ze te internaliseren. Het keurslijf wordt op die manier een katalysator. Het is zowel element, proces als voorwaarde voor het werk, een onderdeel van een reeks handelingen die elkaar opvolgen, een beweging die het een tastbare vorm geeft.
Toeschouwer en gebruiker, de plaats van ons lichaam bepaalt onze symbolische perceptie van de wereld. En architectuur blijft een evenwicht dat zijn eigen fundamenten onderzoekt, een collectieve dwang, spanning eerder dan vorm op zich. En dus vertalen wij de constructie, halen we ze uiteen om beter begrijpen wat dit ‘oeuvre’ maakt, tegen de achtergrond van een mogelijk esthetisch conflict. De gebruiker verinnerlijkt wat op bestaande weergaven botst, probeert zich een voorstel eigen te maken, het ermee te doen, het op zijn beurt vorm te geven.
De architect slaagt erin een vrije ruimte open te trekken in een situatie die gebonden is aan vele regels. Hij vertaalt de inhoud van het gebod in ruimte en stemt die inhoud af op de vormen en dimensies van het gebouw. Omleiden, interpreteren, manipuleren zijn strategieën die hij kan gebruiken om zichzelf wat bewegingsruimte te geven. De verschillende vormen van de herhaling die op gang komt, bepalen hoe hij naar de beperkingen van het project en de relatie daartussen kijkt. Werken vanuit de stoffelijkheid maakt uitwisselingen mogelijk rond de uitvoering van het project en de bijzondere eigenschappen ervan. De esthetische ervaring van die materialiteit roept andere ervaringen in het verleden op en maakt affecten los: ruw of glad, mat of glanzend, koud of warm, droog of vochtig, helder of somber, vaal of kleurrijk.
De bijzondere plaats van kleur blijft een nobele onbekende die verleidt en misleidt. Kleur niet als een vlak zien, maar als iets dat samenhangt met ruimte, een bouwmateriaal. Als architectuur vierdimensionaal is, met tijd als vierde dimensie, dan materialiseert kleur het keurslijf waarbinnen we die dimensie kunnen beheersen. Kleuren gaan vele duizenden jaren terug, worden afgemeten aan wetenschappelijke theorieën en gehoorzamen tegelijk aan de wetten van het denkbeeldige en van de gevoelens.
Nicolas Houyoux, hoofdredacteur